Rijmhonger
Wat rijmt er op kinderen? Hinderen! Of minderen, ook al geen fijn woord. Tegenwoordig rijmt ook ‘tinderen’ op kinderen, maar dat woord is nog ver van hun bed.

Ik ben dol op rijmen. Ik deed het met mijn kinderen, op lange, saaie autoreizen, en nu met mijn kleindochter (5), die met haar tongpunt op haar neus woordjes schrijft. Ze kan het goed. Hé: gaan hoort bij banaan, er ligt poep op de stoep, Tommy rijmt op bommie. En kinderen op vlinderen, bedenk ik ineens. Ze ontpoppen dagelijks, jarenlang. Ze fladderen door de taal, en strijken soms even neer op een blad.
Ik was blij toen ik las in deze HJK (p. 6) dat rijmen een officieel ‘aanbodsdoel’ is op de bassischool. Waarom zou je rijmen, behalve omdat het leuk is en je er op pakjesavond mee scoort?
Elk leven begint met rijmen. Iedere baby is gewiegd en getroost met kinderliedjes, officiële en zelfgemaakte, een geruststellende zingzang van klanken, soms volkomen onzin: ‘Tikke takke tone, varkentje in de bonen’, ‘Suja, suja, prikkeltje’, ‘Ozewiezewoze’. Het is de eerste taal, die met de moedermelk naar binnen glijdt. Voor altijd zijn de woorden verbonden met de geur en stem van je ouders.
Heerlijk, maar iets dat dat zo universeel en tijdloos is als rijmen móet haast wel nut hebben. Dat is ook zo. Lang voordat rijmen een aanbodsdoel werd, een beheersingsdoel, of wat ook, wisten opvoeders al intuïtief dat rijmen essentieel is voor de taalontwikkeling. Het helpt kinderen om klanken te herkennen die woorden vormen, weten taalkundigen nu.
Het is ook een goede voorbereiding op het leren lezen, waarbij klanken worden verbonden met letters. Met één klank, zoals ‘oe’, kun je veel nieuwe woorden maken: koe, boe, hoe, moe. Niet voor niets hebben dyslectische kinderen, die niet vanzelf letters met klanken verbinden, vaak moeite met rijmen. Verrassend is een onderzoek van breinonderzoeker Barbara Wagensveld, die ontdekte dat juist kinderen in groep 3 en 4, die leren lezen, super-rijmelaars zijn. Ze kunnen beter rijmen dan kinderen die jonger én die ouder zijn. Hun hersenen hebben rijm nodig, als steuntje.
Liedjes met rijm leren kinderen ongemerkt zinsconstructies die ze zelf niet snel zouden gebruiken: ‘In Den Haag daar woont een graaf, en zijn zoon heet Jantje/ Als je vraagt: “Waar woont je Pa?”, dan wijst hij met zijn handje.’
Binnenrijm, zoals Annie M.G. Schmidt vaak gebruikte, helpt ook bij het uitbreiden van woordenschat en kennis: als je het maar vaak nazegt, snap je het wel: ‘Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan/ Heeft de kraan open laten staan/ Uren, uren stond ‘ie open. Heel de keuken is ondergelopen.’ Het mooiste aan Schmidts rijm is de onvoorspelbaarheid ervan: ‘Mag ik niet eens even bij je/ Stiekem van je nek afglijden?’ en ‘Denk je dat de grond van Artis/ Als ik neerkom heel erg hard is?’ Dat geniale niveau bereikt vrijwel niemand. Maar de prachtige, natuurlijke honger naar rijm bij jonge kinderen, die kun je dagelijks stillen.