Rekenen is óók taal
Als het op rekenen aankomt ben ik een kleuter. Ik denk in taartpunten, de grootte van pakken melk of speldenknoppen. Een boekenkast is voor mij zes boeken hoog, een tuin een kwart voetbalveld groot. Bij hoofdrekenen - bijvoorbeeld in de groentewinkel of de bouwmarkt - gebruik ik vaak mijn vingers. De tafels zitten er bij mijn generatie ingeramd en op papier kan ik heus wel staartdelingen maken, maar ja, de rekenmachine is sneller.
Ik ben een verstokte alfa; alles gaat bij mij via taal. Dat werd versterkt door onze wiskundeleraar op het gymnasium, die ons meisjes vrijaf gaf omdat ze te dom waren voor zijn vak. Kon hij met de jongens lekker door.
Het Nederlands heeft poëtische woorden voor oude maten en gewichten: bunder, vadem, worp, kuip, schepel, voet, duim. Die laten mooi zien dat rekenen wortelt in het echte leven van boeren, scheepslieden, metselaars en handelaren. Mooi is ook de observatie in het openingsartikel van deze HJK dat wiskunde begint in de wieg: baby’s zien patronen, verkennen bolle en hoekige voorwerpen. Natuurlijk is het goed om in het rekenonderwijs aan jonge kinderen uit te gaan van hun ervaringen. Ze merken dat ze al veel weten en kunnen; dat vergroot het plezier.
Toch gaat leren rekenen niet vanzelf. Bij Nederlandse kinderen gaan de prestaties bij lezen én bij rekenen en wiskunde snel achteruit. Veel enthousiast rekenende kinderen verliezen gaandeweg het plezier en de vaardigheid. Bij de laatste peiling van de Onderwijsinspectie (27-2-2024) bleek dat aan het einde van het tweede middelbare schooljaar 75 procent van de vmbo basis/kaderleerlingen het referentieniveau 1F – het wettelijk vereiste niveau in groep 8 – niet haalde. Van de havo/vwo-leerlingen haalde 20 procent niet niveau 2F, nodig om zelfstandig maatschappelijk te functioneren. Dat zijn zorgelijke percentages. Wat is er onderweg gebeurd met deze leerlingen?
De voorbeelden in het openingsartikel zijn overtuigend, maar ook heel talig. Rekenen is óók taal. Communicatie erover gaat in taal. ‘Hoog’ ,‘laag’, ‘boven’ en ‘onder’ zijn woorden met een betekenis. Net als ‘grasmat’, ‘eerste rang’ en ‘staanplaats’ bij het voetbalveld waar de praktische rekenles plaatsvindt. ‘Kubus’ is een woord, ‘procent’ en ‘cirkel’ ook. Voor sommige kinderen geheimtaal. Wie meer begrippen kent, begrijpt meer.
‘Abstract kunnen rekenen met verhoudingen bouwt voort op ervaringen’, schrijven de auteurs en ik geloof hen graag. Ervaringen helpen ‘om uiteindelijk precies en abstract bijvoorbeeld de oppervlakte van een driehoek te kunnen berekenen’. Maar hoe werkt die sprong van concreet naar abstract? Missen sommigen dan de boot? Of doen ze te weinig ervaring op met getallen, symbolen en verhoudingen?
Hoe bereid je in de onderbouw het latere abstracte werken met getallen en verhoudingen voor? Daar lees ik zelden iets over. Leren kinderen dat door al jong cijfers te herkennen? Of juist door veel te spelen met blokken en ander bouwmateriaal, ontdekkend, woordeloos? Daar ben ik benieuwd naar. Misschien kunnen zulke fysieke ervaringen – en het grote plezier dat kinderen eraan beleven – hen ook helpen zich een weg te banen in de jungle van cijfers. Beter rekenen dan ik, dat moet een makkie zijn.