Een bad van taal
‘Ik wil niet naar Oekraïne!’ zei M. (3,5), zomaar uit het niets. ‘Daar is het oorlog.’ Hij trok er een boze frons bij. ‘Nee hoor,’ susten we automatisch. ‘Daar gaan wij niet naartoe. Ben je gek.’ Onze kleinzoon vertrouwde het niet. ‘Oekraïne’ is alomtegenwoordig in zijn wereld.
In de klas van zijn oudere zus zit een Oekraïens meisje dat gevlucht is. Hij kijkt met haar mee naar het Jeugdjournaal, waar hij te jong voor is, maar ja, houd hem maar eens weg. M. leert er een hoop woorden bij ineens. Zoals ‘oorlog’, ‘schuilkelder’ en ‘vluchteling’. Hij is snel met nieuwe woorden opnemen. Die woorden zelf zijn het probleem ook niet. Woorden betekenen iets. Ze zeggen iets over mensen en hun gedrag. Die betekenissen zijn voor M. soms niet te bevatten. Dat mensen andere mensen doodmaken, ook kinderen – bestaat dat? De abstracties ‘dood’, ‘haat’ en ‘wraak’ kan M. niet verbinden met zijn vredige werkelijkheid, ook al kent hij de woorden. Zijn taalverwerving gaat sneller dan zijn peuterziel aankan.
Het kinderbrein draait op volle toeren als het taal leert. Een vierjarige kent minstens zo’n 2000 woorden aan het begin van de basisschool. Op hun twaalfde zijn dat er gemiddeld 17.000. Ook het abstractievermogen, het begrip van de samenhang tussen de woorden (en de dingen) en de emotionele en sociale lading nemen snel toe.
Kinderen zijn na-apers; zij nemen taal over van anderen. Het zijn sponzen die nieuwe kennis opzuigen en rondsproeien. Zo zijn hun hersenen geprogrammeerd. Eigenlijk bestaan er geen ‘taalzwakke’ kinderen, tenzij ze een afwijking hebben. Tweetalige kinderen zijn allerminst taalzwak; het is superknap om meer talen tegelijk te leren.
Maar vanzelf gaat het niet. Kinderen hebben heel veel taalaanbod nodig, thuis en op school. Als je ouders de hele dag op hun telefoon zitten en jou zelf laten spelen zul je te weinig leren. Ook bij gebrek aan verbale interactie in de klas leren kinderen te weinig.
Eigenlijk moeten jonge kinderen de hele dag worden ondergedompeld in taal. Gelukkig zijn de meesten vrolijke kwetteraars en gaat het taalonderwijs vanzelf non-stop door, in de zandbak, bij de bakker, tijdens het ruziemaken en in bad.
Er is nog een magische taalversneller: voorlezen. De effecten van dagelijks voorlezen zijn verbluffend. Kleuters die voor hun vierde dagelijks zijn voorgelezen, tonen een meetbare grotere taalvaardigheid. De kans dat ze tijdens het voorlezen een nieuw woord leren is drie keer zo groot als tijdens een gesprek. Ook hebben ze een voorsprong in cognitieve, sociaal-emotionele en creatieve ontwikkeling en tonen ze minder ‘storend’ gedrag. Ze leren ook makkelijker lezen en schrijven dan de anderen (www.lezen.nl).
Zonder die heilzame werking zou ik het óók blijven doen: het is heerlijk, zo’n aandachtig, meelevend en gretig kind tegen je aangedrukt. Zo’n aandachtige klas moet dan het summum van geluk zijn. Gek eigenlijk, dat niet iedereen het elke dag doet.