Echt spelen
Op vrijwel alle foto’s uit mijn kindertijd sta ik afgebeeld met een bezempje, een ministofzuiger of een strijkboutje. Of anders bij mijn prachtige keukentje (met gloeiend hete tabletjes waarmee je écht kon koken), bij mijn serviesje, of naast het wiegje van mijn babypop. Schattig, maar mijn feministische hart kromp er later van ineen. Ik leek Assepoester wel.


Ook in mijn jeugd was het verantwoord om kinderen te laten spelen met ‘echte’ dingen die ze herkennen uit het dagelijks leven (zie het openingsartikel). Ja, kinderen spelen het leven na, net zo lang tot ze er zelf aan deelnemen. Maar het was wel duidelijk hoe dat leven van mij eruit diende te zien. Dat ging vanzelf, bij alle meisjes. Mijn lieve moeder drukte mij niet boosaardig in een huishoudelijke rol. Zelf had ze ook graag gestudeerd.
Ik speelde het liefst schooltje. Mijn knikkers waren mijn leerlingen, gesorteerd op grootte per klas. De bonken waren de juffen en meesters, de superbonk het schoolhoofd. Ik was iedereen, maar vooral de juf. Urenlang stond zij te orakelen voor de klas. De abstracte stuiters gaven meer ruimte aan de verbeelding dan poppen, denk ik nu. Die hebben al een gezicht en een karakter.
Als het om spelen gaat, zijn er – grofweg – twee mensentypen: de letterlijken en de fantasten. Mijn man, zoon en oudste kleinzoon horen tot de eerste categorie: bouwwerken, geknutseld of van lego, moeten precies kloppen. Mijn dochter en haar jongste zoon zijn fantasten, zij bouwen graag woningen, hotels en theaters van lakens en handdoeken en kruipen daarin. Een poppenhuis keuren ze geen blik waardig.
Het dagelijks leven speelt zich nu, of we willen of niet, grotendeels online af. De telefoon móet wel het belangrijkste, meest echte ding voor de volwassenen zijn, zo vaak zitten zij erop. G., vijfeneenhalf, is de creatiefste van ons allemaal. Ze tekent en schildert als een bezetene, elke dag. Heerlijk om te zien. Maar tegenwoordig strekt haar scheppingsdrift zich ook uit tot de telefoon. Ze mag er zelden op van haar ouders, maar als die even niet kijken, ziet ze haar kans schoon.
Dus krijgen we tegenwoordig filmpjes ge-appt van G., die als een volleerde influencer voor de camera staat. ‘Hallooo! Ik ben G. Ik heb een leuk vlogje voor je gemaakt.’ Ze geeft ons een rondleiding door haar kamer, showt haar outfit, imiteert haar vader die denkt dat hij grappig is, rolt met haar ogen en trekt aan haar onwillige haar: ‘Wat is dít?!’ Ondanks het telefoonverbod moet ze zulke filmpjes vaak hebben gezien. Ik vind het schattig en lach erom. Maar mijn hart krimpt ook ineen. Die vrouwengebaartjes! Die nadruk op het uiterlijk! Elke tijd heeft zijn clichés en valkuilen. G. wordt echt geen leeghoofd met opgespoten, getuite lippen.
Toch mogen van mij de telefoon, de iPad en zelfs de computer wel even wegblijven uit de basisschool. Voor het nodige tegenwicht. Laat ze lekker spelen met echte materialen die hun fantasie prikkelen en waarmee ze nét echt het leven modelleren. Op apparaten zitten, kan je hele leven nog, misschien meer dan je lief is.