Een lerend netwerk werkt
Hoe kunnen professionals in de kinderopvang ondersteund worden bij de inzet van dialogische gesprekken tijdens de begeleiding van spelactiviteiten? Een verslag van een onderzoek waarin twee vormen van professionele ontwikkeling met elkaar werden vergeleken: leren in een netwerk en leren van een nascholer.
In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor de professionele ontwikkeling van medewerkers in de kinderopvang. Pedagogisch medewerkers nemen bijvoorbeeld vaker deel aan trainingen, workshops of professionele netwerken en wonen lezingen bij. Daarnaast wordt er binnen organisaties steeds meer aandacht besteed aan het leren van elkaar. Om meer zicht te krijgen op effectieve interventies gericht op de professionele ontwikkeling van pedagogisch medewerkers, heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2018 via ZonMw, een organisatie die gezondheidsonderzoek financiert, subsidie beschikbaar gesteld voor verschillende wetenschappelijke studies. Eén van die studies wordt uitgevoerd aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In dat onderzoek kijken wij specifiek naar de professionele ontwikkeling van pedagogisch medewerkers op het gebied van dialogische gesprekken tijdens spelbegeleiding. Hierbij worden twee vormen van professionele ontwikkeling met elkaar vergeleken: leren in een netwerk en leren van een nascholer. In dit artikel laten wij zien hoe deze varianten van professionele ontwikkeling vorm krijgen en rapporteren wij over de ervaringen van de deelnemende pedagogisch medewerkers.

Waarom leren in een netwerk?
In 2016 schrijven Henrichs, Slot en Leseman in een review naar professionalisering in de kinderopvang dat lerende netwerken (ook wel professionele leergemeenschappen) de potentie hebben bij te dragen aan de professionele ontwikkeling van pedagogisch medewerkers. Lerende netwerken geven een boost aan de professionele cultuur en zorgen voor uitwisseling van kennis tussen collega’s. Enige kanttekening: er is nog weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit. Wel weten we dat eigenaarschap een belangrijke voorwaarde is voor het goed functioneren van een lerend netwerk. Eigenaarschap wordt versterkt doordat professionals in een netwerk samenkomen vanuit een gedeeld verlangen om de eigen praktijk te verbeteren. Dit doen zij door regelmatig bij elkaar te komen vanuit een gezamenlijke vraag of probleem en door ervaringen en kennis vanuit de eigen praktijk te delen (Sheridan, Edwards, Marvin, & Knoche, 2009). Op basis van de uitgewisselde kennis en ervaring, experimenteren deelnemers in hun eigen praktijk met nieuwe handelingsmogelijkheden. Hierbij is het van belang dat deelnemers reflecteren op het eigen handelen en laten zien welk effect hun handelen heeft op het leren van de kinderen.
Om het onderzoek naar de effectiviteit van lerende netwerken in de kinderopvang aan te vullen, hebben wij in ons eigen onderzoek verschillende lerende netwerken opgezet en de effectiviteit van deze netwerken bestudeerd. In deze netwerken gaan de deelnemers aan de slag met het verbeteren van spelbegeleiding op hun eigen groep en het inzetten van dialogische gesprekken. De verwachting is dat hierdoor de kwaliteit van zowel spelactiviteiten als de interactie tussen pedagogisch medeweker en kind verbetert. Omdat het onderzoek naar de effectiviteit nog loopt, richten wij ons in dit artikel op de invulling van en ervaringen met deze lerende netwerken.
Hoe zet je een lerend netwerk op?
Lerende netwerken of professionele leergemeenschappen starten altijd vanuit een gezamenlijke vraag. Deelnemers komen geregeld bij elkaar om antwoord(en) te formuleren op die vraag. In ons onderzoek zag dat er zo uit:
• Bijeenkomst 1: welke vragen hebben wij? En hoe kunnen we toewerken naar een gezamenlijke vraag? Hoe gaan we de komende tijd met elkaar aan de slag? Wat doen we in onze groepen al rond spel en dialoog? Welke bronnen staan tot onze beschikking? We bekijken beelden uit elkaars praktijk en gaan op zoek naar verbeterpunten.
• Bijeenkomst 2: waarom doen we wat we doen waar het gaat om spelbegeleiding en dialoog? En wat levert dat op voor het leren en de ontwikkeling van de kinderen? Werken we evidence-informed (gebruiken we inzichten uit wetenschappelijk onderzoek in ons dagelijkse werk)? We bekijken beelden uit elkaars praktijk en scherpen onze leervragen aan. Wat willen we gaan verbeteren en/of onderzoeken in onze eigen praktijk? Hoe gaan we dat aanpakken? En welke gegevens gaan we verzamelen?
• Bijeenkomst 3: de afgelopen tijd hebben we geëxperimenteerd in onze praktijk. Wat zijn we te weten gekomen over het verbeteren van spelbegeleiding en dialoog? We delen kennis en ervaringen en ontwikkelen samen een kijkwijzer. Deze kijkwijzer vormt een gezamenlijk kader dat wij gebruiken om elkaar te observeren tijdens de groepsbezoeken. Op de kijkwijzer staan spel- en gespreksvaardigheden waar de pedagogisch medewerkers aan willen werken, zoals: ‘ik zorg dat ieder kind op een eigen manier mee kan doen aan het spel’ en ‘ik geef kinderen de ruimte om te praten, bijvoorbeeld door stiltes te laten vallen’.
• Bijeenkomst 4: de afgelopen tijd hebben we opnieuw geëxperimenteerd in onze praktijk. Wat zijn we te weten gekomen? Wat levert ons dat op? We delen kennis en ervaringen en scherpen onze kijkwijzer verder aan.
• Bijeenkomst 5: wat zijn wij samen te weten gekomen? Welke professionele ontwikkeling hebben wij doorgemaakt? Wat levert dat op voor de kinderen op onze groep of in onze klas? We presenteren aan elkaar en maken de balans op.
• Groepsbezoeken: tussen de bijeenkomsten door gaan de deelnemers aan het netwerk drie keer bij elkaar op bezoek. De focus van deze bezoeken is om van elkaar te leren en elkaar te ondersteunen.
Wil je binnen jouw school of instelling een lerend netwerk opzetten? Dan kan bovenstaande opzet als leidraad worden gebruikt.
Opzet van het onderzoek
Om meer te weten te komen over lerende netwerken als vorm van professionele ontwikkeling in de kinderopvang, voeren we grootschalig onderzoek uit. In totaal nemen 25 pedagogisch medewerkers van zestien peutergroepen deel aan een van de lerende netwerken. Deze netwerken werden alleen procesmatig begeleid door nascholers van De Activiteit, het landelijk centrum voor Ontwikkelingsgericht Onderwijs (zie het artikel van Van der Meer & Pompert over de rol van de nascholer op pagina 18). Het leren in de netwerken wordt vergeleken met (1) een groep die een inhoudelijke scholing krijgt over spel en dialoog van een nascholer (‘trainingsgroep’, twintig pedagogisch medewerkers van elf peutergroepen) en (twee) een controlegroep (26 pedagogisch medewerkers van zestien peutergroepen).
De netwerken bestaan voor een periode van acht maanden, waarin groepen van tien tot twintig pedagogisch medewerkers deelnemen aan vijf bijeenkomsten (zie het kader ‘Hoe zet je een lerend netwerk op?’). Tussen de bijeenkomsten door gaan duo’s van deelnemers drie keer bij elkaar op groepsbezoek. De opzet van de trainingsgroepen is vergelijkbaar: zij komen ook vijf keer bij elkaar met groepen van vergelijkbare grootte. In deze bijeenkomsten is het echter de nascholer die veel informatie en inhoudelijke sturing geeft. Ook worden de groepsbezoeken door de nascholer gedaan. Voorafgaand, aan het einde en zes maanden daarna worden vragenlijsten afgenomen bij de pedagogisch medewerkers en ouders van de kinderen en worden meerdere video-opnames gemaakt van spelactiviteiten op de groepen. Ook worden de groepsbijeenkomsten gefilmd. Dat levert een schat aan informatie op!

Ervaringen van deelnemers
Hoe kijken de pedagogisch medewerkers terug op hun deelname aan de lerende netwerken? En verschillen hun ervaringen met die van pedagogisch medewerkers die deelnamen aan de trainingsgroep? Ten eerste rapporteren de deelnemers uit de lerende netwerken dat ze het nuttiger vinden om artikelen te lezen vergeleken met deelnemers van de trainingsgroep. Deze pedagogisch medewerkers worden in de bijeenkomsten uitgedaagd om zelf artikelen uit te kiezen die passend zijn bij hun leervraag, terwijl de pedagogisch medewerkers van de trainingsgroep allemaal dezelfde artikelen aangereikt krijgen. Pedagogisch medewerkers uit het netwerk geven aan dat de theorie uit die artikelen beter aansluit bij hun praktijk en de vragen die zij hebben. Dit sluit aan bij een belangrijk kenmerk van lerende netwerken: de eigen vragen van de deelnemers staan centraal. Dit wordt bevestigd door de hogere score die pedagogisch medewerkers uit de lerende netwerken geven voor de vraag ‘tijdens de groepsbezoeken heb ik aan mijn leervragen kunnen werken’.
Ten tweede rapporteren deelnemers van zowel de lerende netwerken als de trainingsgroepen dat zij het delen van ervaringen en opvattingen waardevol vinden; het motiveert om nieuwe inzichten toe te passen in hun eigen praktijk. Het delen van ervaringen lijkt dus voor elke vorm van professionalisering een belangrijk element te zijn.
Wat kunnen leerkrachten hiervan leren?
Nu steeds meer organisaties voor kinderopvang en basisonderwijs samenwerken, onder meer in de vorm van integrale kindcentra, is het van groot belang dat er wederzijdse interesse ontstaat in elkaars professie. Leerkrachten kunnen hierin veel leren van hun collega’s in de kinderopvang en vice versa. Een mogelijkheid om dit vorm te geven is via lerende netwerken. Toegespitst op ons eigen onderzoek: deelname aan de lerende netwerken heeft de pedagogisch medewerkers veel kennis en inzicht gegeven over effectieve vormen van spelbegeleiding, gesprekstechnieken die zij kunnen inzetten, en de taalontwikkeling van het jonge kind. Ook voor leerkrachten in de kleutergroepen zijn deze inzichten zeer waardevol; zij gaan verder waar hun collega’s in de kinderopvang zijn gestopt. Leerkrachten leren zo meer van de ontwikkeling die voorafgaat aan de kleuterperiode. Zo bezien is een betere afstemming en samenwerking tussen kinderopvang en basisschool niet alleen in het belang van de professional die werkt met het jonge kind, maar in het belang van het kind zelf!
• Henrichs, L.F., Slot, P.L., & Leseman, P.P.M. (2016). Professionele ontwikkeling in voorschoolse voorzieningen. Een literatuurstudie naar doeltreffend professionaliseringsvormen en –activiteiten. Utrecht: Universiteit Utrecht.
• Sheridan, S. M., Edwards, C. P., Marvin, C. A., & Knoche, L. L. (2009). Professional development in early childhood programs: Process issues and research needs. Early education and development, 20(3), 377-401.